Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopiëren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van ClaimConcept uitdrukkelijk verboden.

vonnis

 

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

 

Afdeling Civiel recht

kantonrechter

 

locatie Amersfoort

 

zaaknummer: 792213 AC EXPL 12-333 JK4204

 

vonnis van 22 mei 2013

 

inzake

 

de naamloze vennootschap ACHMEA RETAIL BANK N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende te De Meern,

verder ook te noemen Achmea,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,

gemachtigde: mr. J.A. Trimbach,

 

tegen:

 

[X],

wonende te Amersfoort,

verder ook te noemen [X],

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in voorwaardelijke reconventie,

gemachtigde: J. Terpstra.

 

 

1.         De procedure

 

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

 

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 12 januari 2012, met producties,

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties,

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties,

- de conclusie van dupliek in reconventie.

 

1.2.      Ten slotte is vonnis bepaald.

 

 

2.         De feiten

 

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

 

2.1.      Achmea is de rechtsopvolgster van Levob Bank N.V. Waar hierna sprake is van Achmea wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.

 

2.2. [X] heeft op 12 juli 1998 zeven effectenleaseovereenkomsten met Achmea getekend, genaamd "Het Levob Hefboom Effect" (hierna: de overeenkomsten). Deze overeenkomsten zijn tot stand gekomen door bemiddeling van [B].

 

2.3.      De overeenkomsten hadden een looptijd van tien jaar. Met elke overeenkomst is een geleend bedrag gemoeid van EUR 6.806,70, derhalve in totaal EUR 47.646,90. De lening is aangewend voor de aankoop van effecten. Tijdens de looptijd van de overeenkomsten was [X] maandelijks rente verschuldigd. De maandelijkse renteverplichting bedroeg de eerste vijf jaar 0,95%, zijnde EUR 64,66 per overeenkomst (EUR 452,62 in totaal) en werd per maand achteraf in rekening gebracht.

 

2.4. Na ommekomst van de looptijd van de overeenkomsten heeft Achmea de effecten verkocht. Na deze verkoop resteerde er een schuld van [X] aan Achmea van

EUR 14.226,80. Op 12 augustus 2008 heeft Achmea ter zake een eindafrekening aan [X] gezonden. [X] heeft deze niet voldaan.

 

2.5.      Omstreeks november 2011 heeft de gemachtigde van [X] in verband met de overeenkomsten een klacht over Achmea ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: het KiFiD). Bij brief van 28 november 2011 heeft het Kifid bericht de klacht niet in behandeling te kunnen nemen omdat de interne klachtprocedure bij Achmea nog niet (geheel) is doorlopen.

 

2.6.      De gemachtigde van [X] heeft vervolgens bij brief van 21 december 2011 de klacht aan Achmea voorgelegd. In deze brief staat, voor zover thans van belang:

 

"Namens de heer [X] is een klacht tegen Levob ingediend bij de Ombudsman Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Het Kifid is echter van mening dat de interne klachtenprocedure nog niet (geheel) is doorlopen en adviseert eerst de klacht per aangetekende brief voor te leggen aan uw directie of klachtencommissie.

 

(..)

 

Tevens verzoeken wij correspondentie voortaan aan ons te richten, waaronder in ieder geval een exemplaar van uw interne klachtenprocedure. Bij uitblijven van uw reactie binnen zes weken na dagtekening, zullen wij de klacht hernieuwd voorleggen aan het Kifid. (..)"

 

2.7.      Bij brief van (onder meer) 31 december 2011 heeft de echtgenote van [X] buitengerechtelijk de vernietiging van de overeenkomsten ingeroepen op grond van artikel 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW).

 

2.8.      Op 10 januari 2012 heeft Achmea een ontvangstbevestiging gezonden aan de gemachtigde van [X] ter zake zijn klacht. Daarin schrijft Achmea dat zij niet inhoudelijk

op zijn brief van 21 december 2011 kan ingaan, omdat zij niet over een volmacht van [X] beschikt.

 

2.9.      Bij brief van (onder meer) 11 januari 2012 heeft Achmea aan de echtgenote van [X] bericht de door haar ingeroepen vernietiging niet te aanvaarden.

 

2.10. De voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening heeft bij brief van 23 april 2012 aan de gemachtigde van [X] bericht dat de klacht voorshands door de geschillencommissie in behandeling zal worden genomen.

 

3.         Het geschil

 

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

 

3.1.      Achmea vordert in conventie dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [X] veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 9.346,13 (bestaande uit € 5.690,72 aan hoofdsom vermeerderd met de overeengekomen rente tot en met 1 januari 2012), vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand vanaf 2 januari 2012 en vermeerderd met de proceskosten.

 

3.2.      Naar de kantonrechter begrijpt vordert [X] in voorwaardelijke reconventie - voor het geval dat Achmea ontvankelijk is in haar vordering - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

- voor recht verklaart dat Achmea toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar zorgplicht en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [X] geleden schade;

- de overeenkomsten vernietigt;           

- Achmea veroordeelt tot betaling van € 54.317,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 1998;

- Achmea veroordeelt in de proceskosten.

 

3.3.      Partijen voeren verweer en concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de andere partij, met diens veroordeling in de kosten van de procedure. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

 

4.         De beoordeling

 

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

 

4.1.      Achmea meent dat op grond van de arresten van de Hoge Raad van 5juni 2009 (LJN BH28 11, BH28 15 en BH2822) 40% van de restschulden van de overeenkomsten voor rekening van [X] dient te blijven. Dit komt neer op een bedrag van EUR 5.690,72, dat Achmea in hoofdsom van [X] vordert.

 

4.2.      [X] heeft primair aangevoerd dat Achmea niet bevoegd is om het geschil aan de kantonrechter voor te leggen. [X] heeft daartoe, onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.5 tot en met 2.8 genoemde correspondentie, gesteld dat hij eind 2011 heeft gepoogd en beoogd de onderhavige kwestie aan het KiF1D voor te leggen, maar dat het KiFiD heeft laten weten dat eerst de interne klachtprocedure van Achmea doorlopen dient te worden alvorens het KiFiD zijn klacht in behandeling kan nemen. Conform deze instructies heeft [X] op

21 december 2011 zijn klacht (via zijn gemachtigde) weer bij Achmea onder de aandacht gebracht. Daarbij is tevens om toezending van de interne klachtregeling van Achmea gevraagd. Achmea heeft vervolgens op 10 januari 2012 een ontvangstbevestiging gezonden waarin zij aangeeft zonder machtiging niet inhoudelijk op de klacht in te zullen gaan. [X] heeft deze machtiging per ommegaande toegezonden. Achmea heeft echter — in strijd met artikel 4:17 Wet op het financieel toezicht (Wft) en de daaruit voortvloeiende richtlijnen — niet meer inhoudelijk op de klacht gereageerd en [X] niet geďnformeerd over haar interne klachtregeling, maar is meteen tot dagvaarding overgegaan. Inmiddels heeft het KiFiD de klacht voorshands in behandeling genomen, aldus nog steeds [X].

 

4.3.      Achmea heeft de door [X] gestelde gang van zaken niet bestreden. Zij heeft slechts aangevoerd dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding geen geschil bij het KiFiD aanhangig was en dat zij niet gehouden was om het geschil bij het KiFiD aan te brengen.

 

4.4.      De kantonrechter stelt voorop dat de burgerlijke rechter een zaak niet in behandeling kan nemen als het geschil aan het KiFiD is voorgelegd. Hoewel er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding strikt genomen geen geschil bij het KiFiD aanhangig was — het KiFiD had de klacht van [X] immers niet in behandeling genomen — is de kantonrechter van oordeel dat Achmea desalniettemin niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Daartoe wordt het volgende overwogen.

 

4.5.      Op grond van artikel 4:17 Wft is Achmea gehouden zorg te dragen voor een adequate behandeling van klachten en dient zij een interne klachtprocedure te hebben, gericht op een spoedige en zorgvuldige behandeling van klachten, alsmede te zijn aangesloten bij een erkende geschilleninstantie. Als onweersproken gesteld staat vast dat Achmea aangesloten is bij het KiFiD en een klachtreglement heeft. In dat klachtreglement (productie 1 van [X]) is opgenomen dat klanten duidelijk door Achmea op de hoogte moeten worden gebracht van de interne klachtregeling en het bestaan van het KiFiD, alsmede dat zij loyaal zal meewerken aan bemiddeling door de Ombudsman van dit instituut. Voorts is in het klachtreglement bepaald dat onder een klacht wordt verstaan, kort gezegd, elke uiting van bezwaren, ongenoegen en/of ontevredenheid die betrekking heeft op een financiële dienst.

 

4.6.      Uit de brief van 21 december 2011 moest voor Achmea duidelijk zijn dat [X] het niet eens was met de afwikkeling van de overeenkomsten door Achmea en dat hij in dat verband de interne klachtprocedure wilde bewandelen. In deze brief wordt immers expliciet benoemd dat [X] een klacht bij het KiFiD had ingediend, maar dat het KiFiD hem had medegedeeld dat eerst de interne klachtprocedure bij Achmea moest worden doorlopen alvorens de klacht in behandeling kon worden genomen. Voorts wordt om een exemplaar van de interne klachtprocedure van Achmea gevraagd en wordt vermeld dat de klacht bij uitblijven van een reactie van Achmea opnieuw aan het KiFiD zal worden voorgelegd. Achmea is echter niet inhoudelijk op de klacht ingegaan (en heeft evenmin het klachtreglement opgestuurd), omdat geen volmacht was overgelegd. Van haar had, gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen, mogen worden verwacht dat zij [X] een (redelijke) termijn had gegeven om die volmacht alsnog op te sturen, om vervolgens de klacht in behandeling te nemen. Daarna had eventueel de weg van de klachtbehandeling door het KiFiD kunnen worden gevolgd. Door na twee dagen na verzending van haar ontvangstbevestiging een gerechtelijke procedure aanhangig te maken, heeft Achmea - in strijd met haar eigen klachtreglement - de weg van buitengerechtelijke geschiloplossing

afgesneden. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze weg alsnog te worden bewandeld. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat uit de brief van het KiFiD van 23 april 2012, in samenhang bezien met haar brief van 28 november 2011 en de brief van

21 december 2011 van [X], kan worden opgemaakt dat [X] zijn klacht na het uitblijven van een inhoudelijke reactie van Achmea opnieuw bij het KiFiD heeft ingediend en dat het KiFiD deze - ondanks dat onderhavige procedure reeds aanhangig was gemaakt - voorshands in behandeling heeft genomen.

 

4.7.      Nu Achmea niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering in conventie, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet vervuld. Op deze vordering hoeft derhalve geen beslissing te worden gegeven.

 

4.8.      Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op € 500,00 (2 punt x tarief  250,00) aan salaris gemachtigde.

 

5.         De beslissing

 

De beslissing

 

De kantonrechter:

 

in conventie

 

5.1.      verklaart Achmea niet ontvankelijk in haar vordering;

 

5.2.      veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [X], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde;

 

in voorwaardelijke reconventie

 

5.3.      verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.

 

Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.